Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6607

Datum uitspraak2007-10-18
Datum gepubliceerd2007-10-29
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4181 AW en 06/4182 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

De functie komt niet overeen met de hogere referentiefuncties; het systeem van functiewaardering brengt met zich mee dat toch moet worden teruggegaan naar het niveau van de voorlaatste referentiefunctie.


Uitspraak

06/4181 AW en 06/4182 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: [appellant 1], wonende te [woonplaats], en [appellant 2], wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten), tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 12 juni 2006, 05/2658 respectievelijk 05/2656 (hierna: aangevallen uitspraken), in de gedingen tussen: appellanten en de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg Zuid (hierna: korpsbeheerder) Datum uitspraak: 18 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Appellanten hebben hoger beroep ingesteld. De korpsbeheerder heeft verweerschriften ingediend. Het onderzoek ter zitting, waarbij beide zaken zijn gevoegd, heeft plaatsgevonden op 6 september 2007. Appellanten zijn in persoon verschenen, bijgestaan door A.S.P.A. Coolen, juridisch adviseur te Maastricht. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P.C.W. Tummers en F.J.H. Gunter, beiden werkzaam bij de politieregio Limburg Zuid. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellanten waren werkzaam als rechercheur bij de politieregio Limburg Zuid, welke functie was gewaardeerd op het niveau van salarisschaal 7 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). 1.2. De korpsbeheerder heeft bij het zogenoemde traject “Actualiseren van de functiebeschrijvingen” naar de peildatum 1 januari 2002 toepassing gegeven aan de Uitvoeringsregeling functieonderhoud Politie Limburg Zuid. In dat kader is bij besluiten van 30 juni 2003 de beschrijving van de functie van appellanten vastgesteld. Beschreven is de functie van Rechercheur. Voorts is in die besluiten meegedeeld dat de waardering van deze functie ongewijzigd blijft. Ten slotte is daarin aangegeven dat de bezwaartermijn van zes weken in overleg met de overlegpartners in verband met de vakantieperiode is opgerekt tot uiterlijk 1 oktober 2003. Appellanten hebben bij brieven van 30 juni 2003, ingekomen op 11 september 2003, voorlopig bezwaar gemaakt uitsluitend tegen de waardering van hun functie. 1.3. Bij brieven van 3 november 2003 heeft de korpsbeheerder de ontvangst van - wat hij noemt - het voornemen van appellanten van 30 juni 2003 om bedenkingen in te dienen tegen het handhaven van de waardering van hun functie op het niveau van salarisschaal 7, bevestigd. Nadat appellanten op verzoek van de korpsbeheerder hun bedenkingen daartegen hadden ingediend, zijn zij gehoord door de Interregionale Heroverwegingscommissie Functiewaardering Politie. Deze commissie heeft op 3 september 2004 de korpsbeheerder inzake deze bedenkingen van appellanten geadviseerd met toepassing van het referentiemateriaal Functiewaardering Nederlandse Politie de functie van appellanten, op grond van het vergelijken van de referentiefuncties Rechercheur A (schaal 7), Rechercheur B (schaal 8) en Medewerker Politiebasiszorg B (schaal 8) te waarderen op het niveau van salarisschaal 8 van het Bbp. In afwijking van dit advies is bij besluiten van 16 september 2004 de waardering van de functie van appellanten vastgesteld op het niveau van salarisschaal 7 van het Bbp, omdat naar de mening van de korpsbeheerder de beschrijving van de functie van appellanten vrijwel volledig overeenkomt met de karakteristiek van de referentiefunctie Rechercheur A (schaal 7). 1.4. In bezwaar heeft ook de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering Politie (hierna: CABFP) geadviseerd de functie van appellanten te waarderen op het niveau van salarisschaal 8 van het Bbp. De CABFP achtte namelijk de referentiefunctie van Rechercheur B (schaal 8) of van Medewerker Basispolitiezorg B (schaal 8) van gelijke zwaarte als de functie van appellanten. 1.5. Na bezwaar is bij de bestreden besluiten van 7 november 2005 in afwijking van het advies van de CABFP de waardering van de functie van appellanten op het niveau van salarisschaal 7 van het Bbp gehandhaafd. 2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 30 juni 2003 alsnog niet-ontvankelijk verklaard, dit met bijkomende beslissingen terzake van vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de voorlopige bezwaarschriften van appellanten tegen de besluiten van 30 juni 2003 na het verstrijken van de daarvoor gestelde wettelijke bezwaartermijn van zes weken zijn ingediend, nu deze pas op 11 september 2003 door de korpsbeheerder zijn ontvangen. Voorts is de rechtbank niet gebleken van verschoonbare termijnoverschrijding. De conclusie van de rechtbank was dan ook dat de korpsbeheerder de bezwaren van appellanten ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende. 3.1. Blijkens het hiervoor onder 1.3. vermelde heeft de korpsbeheerder de voorlopige bezwaarschriften van appellanten van 30 juni 2003 opgevat als geschriften waarmee appellanten hebben aangegeven het voornemen te hebben bedenkingen in te dienen tegen de bij brieven van 30 juni 2003 vermelde waardering van hun functies. Vervolgens is de in de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering vermelde procedure gevolgd. Kennelijk was er naar de bedoeling van de korpsbeheerder op 30 juni 2003 nog geen sprake van een definitieve besluitvorming inzake de waardering van de functie van appellanten, en heeft de korpsbeheerder de in de brieven van 30 juni 2003 vermelde waardering daarom aangemerkt als een voornemen daartoe. De Raad kan de korpsbeheerder niet volgen in zijn latere standpunt dat hier sprake was van een procedurele misstap. Vlak voor de zitting bij de rechtbank heeft de korpsbeheerder pas het nadere standpunt ingenomen dat reeds bij brieven van 30 juni 2003 definitief was beslist inzake de waardering van de functie van appellanten. Niet valt in te zien dat het de korpsbeheerder na 30 juni 2003 niet alsnog vrij stond de uitgebreide procedure inzake de totstandkoming van een functiewaardering overeenkomstig de desbetreffende regeling te volgen, en daarmee in zoverre terug te komen van het functiewaarderingsbesluit van 30 juni 2003. Dit spreekt te meer daar de op 11 september 2003 ingekomen bezwaren tegen de functiewaardering van 30 juni 2003 weliswaar met overschrijding van de daarvoor geldende termijn van zes weken waren ingediend, maar deze overschrijding verschoonbaar is omdat appellanten door de korpsbeheerder op het verkeerde been waren gezet ten gevolge van vermelding van een onjuiste bezwaarclausule als hiervoor onder 1.2. weergegeven. 3.2. Daarvan uitgaande en reeds omdat appellanten binnen de termijn van zes weken bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten van 16 september 2004, waarbij de functiewaardering is vastgesteld, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de korpsbeheerder appellanten wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk had dienen te verklaren in hun bezwaren. De aangevallen uitspraak komt mitsdien in zoverre voor vernietiging in aanmerking. 3.3. De Raad zal, nu partijen finale beslechting van het geschil verkiezen en zij hun standpunt over de inhoudelijke aspecten van het geschil voldoende naar voren hebben gebracht, de zaak niet naar de rechtbank terugwijzen maar zelf beoordelen of de besluiten van 16 september 2004 in bezwaar konden worden gehandhaafd. 3.4. Tussen partijen is niet in geschil dat als uitgangspunt voor de waardering van de onderhavige functie de functiebeschrijving van 30 juni 2003 van Rechecheur dient te worden genomen. 3.5.1. Nu het om een functiewaardering gaat, dient de rechterlijke toetsing een terughoudende te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. 3.5.2. Volgens de bij de bestreden besluiten gehanteerde functiewaarderingsmethode wordt voor de waardering van de betrokken functie eerst aan de hand van het referentiemateriaal Nederlandse Politie bepaald van welke functiereeks moet worden uitgegaan. Vervolgens wordt de functie van laag naar hoog met de in de functiereeks voorkomende referentiefuncties vergeleken. Zodra een referentiefunctie wordt bereikt die een hoger niveau heeft dan de te waarderen functie, wordt teruggegaan naar het niveau van de voorlaatste referentiefunctie. Dat niveau is dan bepalend voor de te waarderen functie. In het onderhavige geval is uitgegaan van de functiereeks algemene politiezorg en is geoordeeld dat de referentiefuncties van Rechercheur B en Medewerker Basispolitie-zorg B zwaarder zijn dan de functie van appellanten, zodat teruggevallen is op de functie van Rechercheur A, die is gewaardeerd op het niveau van schaal 7. 3.6. Appellanten hebben betoogd dat zij in hun functie van Rechercheur dezelfde werk-zaamheden verrichten als de werkzaamheden behorende bij de functie van Rechercheur fuwa acht. Volgens de korpsbeheerder is echter de functie van Rechercheur fuwa acht een functie die slechts op één medewerker binnen de politieregio Limburg Zuid van toe-passing is en enkel ten behoeve van deze ene persoon is beschreven en gewaardeerd. De functie van Rechercheur fuwa acht maakt dan ook geen deel uit van het referentie-materiaal Nederlandse Politie en is daarom ook naar het oordeel van de Raad in het kader van de bij de bestreden besluiten te hanteren functiewaarderingsmethode niet toepasbaar. Voor zover bij de waardering van die functie een fout zou zijn gemaakt, is dat een eenmalige aangelegenheid en kunnen appellanten zich er niet op beroepen. Het door appellanten gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet. 3.7. Appellanten hebben voorts onder verwijzing naar het advies van de CABF aangevoerd dat hun functie, met name gelet op hun coördinerende werkzaamheden, nagenoeg overeenkomt met de op het niveau van schaal 8 gewaardeerde referentiefuncties van Rechercheur B en Medewerker Basispolitiezorg B. 3.7.1. Blijkens de beschrijving van hun functie van Rechercheur zijn appellanten wat betreft het aspect coördinatie werkzaam als begeleider of adviseur bij het opstarten en coördineren van onderzoeken, waarbij enkele medewerkers betrokken zijn, en dragen zij zorg voor dossiervorming in onderzoeken waarbij enkele medewerkers in het kader van het onderzoek moeten worden aangestuurd. Daaruit blijkt niet dat appellanten de werkzaamheden van collega’s coördineren bij projectmatige onderzoeken op een of meer specifieke terreinen, zoals verdovende middelen, heling, fraude, vuurwapenhandel, milieucriminaliteit en computercriminaliteit, zoals in de referentiefunctie Rechercheur B het geval is. Weliswaar wordt in de beschrijving van hun functie van Rechercheur vermeld dat appellanten “zich bezighouden met opnemen van aangiften/meldingen van misdrijven (ook op het gebied van jeugdcriminaliteit en/of - problematiek en op het gebied van zedenmisdrijven)”, maar de korpsbeheerder heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat dit niet betekent dat appellanten op deze gebieden coördinerende werkzaamheden van enige betekenis verrichten, zoals wel ten onrechte door de CABF is aangenomen. Ook hetgeen ten slotte onder “overige taken” staat vermeld in de beschrijving van de functie van Rechercheur geeft de Raad geen aanleiding te oordelen dat appellanten coördinerende werkzaamheden verrichten op een of meer specifieke terreinen. Uit het vorenstaande volgt dat in de functie van appellanten wat betreft de coördinerende taak ontbreekt de bij de rechercheur B als niveaubepalend element genoemde “allroundheid op meerdere specifieke terreinen”. 3.7.2. Voorts heeft de Raad nog in aanmerking genomen dat de uitvoerende werkzaam-heden van de medewerkers van de recherche in de basiseenheid blijkens de organisatie-structuur gecoördineerd worden door de houder van de naast hogere functie van Rechercheur/Coach. Weliswaar kunnen appellanten in het geval de Rechercheur/Coach afwezig is, belast worden met coördinerende werkzaamheden, maar uit de stukken blijkt dat deze werkzaamheden dan in beperkte mate door appellanten worden verricht, en bovendien onder de verantwoordelijkheid van de Inspecteur van Dienst. 3.7.3. Om die reden heeft de korpsbeheerder zich, naar het oordeel van de Raad redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de functie van appellanten ook niet overeenkomt met de referentiefunctie Medewerker Basispolitiezorg B. Volgens de niveaubepalende elementen is deze referentiefunctie namelijk een coördinatiefunctie en de functie van appellanten is dat niet. Voorts houdt de Medewerker Basispolitiezorg B zich bezig met rechercheonderzoeken met betrekking tot complexe zaken middelzware criminaliteit (bijvoorbeeld lokale drugshandel, heling, inbraakreeksen). Weliswaar ligt de hoofdtaak van appellanten op het verrichten van rechercheonderzoeken, waarbij sprake is van het zelfstandig afhandelen van zaken op het terrein van middelzware criminaliteit, maar uit de functiebeschrijving blijkt niet dat appellanten zich daarbij bezighouden met complexe zaken. 3.8. Met appellanten heeft de Raad geconstateerd dat hun functie zeker wat betreft het aspect coördinatie zwaarder is dan de referentiefunctie Rechercheur A, waarin geen coördinerende werkzaamheden worden verricht. Nu gezien het vorenstaande de functie van appellanten evenwel qua niveau niet overeenkomt met de naast hogere referentiefuncties Rechercheur B en Medewerker basispolitiezorg B, brengt het hiervoor omschreven systeem van functiewaardering mee dat toch moet worden teruggegaan naar het niveau van deze voorlaatste referentiefunctie. Dit betekent dat de waardering van de functie van Rechercheur op het niveau van schaal 7 van het Bbp niet onhoudbaar is. 3.9. Het vorenstaande brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte standhoudt. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak in zijn geheel te worden vernietigd en zal de Raad, doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, de beroepen van appellanten tegen de besluiten van 7 november 2005 ongegrond verklaren. 4.1. De Raad is, anders dan de korpsbeheerder, van oordeel dat de door gemachtigde A.S.P.A. Coolen in hoger beroep aan appellanten verleende rechtsbijstand als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand dient te worden aangemerkt. Hoewel deze gemachtigde een collega van appellanten is heeft hij namelijk naast zijn werk als politieman ook nog een juridisch adviesbureau, zodat hij in beginsel beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Ter zitting is voorts gebleken dat appellanten voor de geleverde rechtsbijstand een bepaalde vergoeding zijn verschuldigd. Ook overigens is niet gebleken van een zodanig directe relatie tussen appellanten en hun gemachtigde, dat niet van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kan worden gesproken. 4.2. Gelet hierop acht de Raad termen aanwezig de korpsbeheerder, op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en in aanmerking genomen dat het hier gaat om samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 322,- aan elk van beide appellanten wegens aan hen in hoger beroep verleende rechtsbijstand, alsmede € 36,10 aan elk van beide appellanten wegens reiskosten in hoger beroep, in totaal derhalve € 358,10 aan elk van beide appellanten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraken; Verklaart de beroepen tegen de besluiten van 7 november 2005 ongegrond; Veroordeelt de korpsbeheerder in de proceskosten van appellanten in hoger beroep tot een bedrag van € 358,10 voor ieder van de appellanten, te betalen door de politieregio Limburg Zuid; Bepaalt dat de politieregio Limburg Zuid het in hoger beroep betaalde griffierecht aan ieder van appellanten ten bedrage van € 211,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2007. (get.) J.C.F. Talman. (get.) M.B. de Gooijer. HD 08.10